Twee arresten van de Hoge Raad

13 juli 2009


Vaststelling BPM importauto op basis van inkoopprijs In twee arresten heeft de Hoge Raad der Nederlanden op 10 juli 2009 bepaald dat voor de berekening van de verschuldigde BPM van in het buitenland gekochte auto’s die in Nederland worden geregistreerd, uitgegaan mag worden van de inkoopprijs van gebruikte auto’s die reeds in Nederland zijn geregistreerd. De Hoge Raad oordeelde dat artikel 90 van het EG-verdrag zich verzet tegen de toepassing van een stelsel van belastingheffing waarbij niet wordt uitgesloten dat een ingevoerde gebruikte auto in bepaalde gevallen onderworpen is aan een hogere belasting dan de belasting die nog rust op de waarde van een gelijksoortige, reeds op het nationale grondgebied geregistreerde gebruikte auto. Wanneer een handelaar een gebruikte auto in Nederland inkoopt, dan zal de nog op die auto rustende BPM gelijk zijn aan een evenredig gedeelte van de oorspronkelijke BPM van een aan de de handelaar betaalde inkoopsom. Deze op die auto rustende BPM wordt niet verhoogd door de eventuele marge die de handelaar bij verkoop van die auto realiseert. Indien voor een ingevoerde auto zou worden uitgegaan van de verkoopwaarde van de auto zou de marge van de handelaar in de heffing worden betrokken. Daardoor zou de heffing hoger zijn dan de BPM die rust op een gelijksoortige, reeds op het nationale grondgebied geregistreerde gebruikte auto. Om die reden zal voor de vaststelling van de BPM moeten worden uitgegaan van de inkoopprijs van de referentieauto of de inkoopprijs van reeds op het nationale grondgebied geregistreerde gebruikte auto. De handelaarsmarge moet derhalve buiten de berekening van de BPM blijven. Arrest nummers 07/11237 en 43873 van 10 juli 2009